Duizenden jaren geleden werden Rusland en Oekraïne bevolkt door nomadische stammen waarvan weinig geweten is. In de wijde open graslanden ten noorden van de Zwarte Zee begroeven zij hun stamhoofd onder een grafheuvel of koergan. De Griekse schrijver Herodotus noemde dit volk de Scythen. Zij domineerden de steppen bijna 500 jaar lang, van de 8ste tot de 3e eeuw voor Christus.
Ze waren berucht en gevreesd omwille van hun dodelijke nauwkeurigheid bij het boogschieten vanop paarden. Hun pijlpunten hadden weerhaken en werden voorzien van een mengsel van slangengif, gestold menselijk bloed en uitwerpselen. Verder droegen zij een bijl, een sagaris en een soort dolk, de akinakes.
Na een gevecht zouden Scythen het bloed drinken van de eerste vijand die ze gedood hadden. Om mee te mogen delen in de buit die ze behaalden, moesten Scythen de hoofden van hun verslagen vijanden presenteren aan het stamhoofd.
De belangrijkste koning van de Scythen was Ateas. Vermoedelijk werd hij 90 jaar oud en verloor hij het leven in een conflict met Phillip de II van Macedonië in 339 v.Chr. Tegen het einde van de derde eeuw voor Christus verloren de Scythen het grootste deel van de steppe aan de Sarmaten en de Scythen verdwenen finaal van het wereldtoneel in de derde eeuw na Christus.
Reactie plaatsen
Reacties